Egel

 

De egel is een algemeen, wijdverspreid zoogdier uit de familie der egels (Erinaceidae). De egel is een bekende verschijning in tuinen in West-Europa. Hij is vooral bekend om zijn stekelige stekelvacht en zijn gewoonte om zich bij gevaar op te rollen.

Beschrijving
De egel is een van de grotere insecteneters. Hij heeft een gedrongen lichaam, een spitse kop en een kleine staart, die hij verborgen houdt tussen de stekels. De kop begint breed, maar loopt spits toe naar de donkere snuit. Aan het uiteinde van de snuit bevinden zich tien paar neusharen. De oren zijn klein en nauwelijks zichtbaar. De ogen zijn klein en zwart en staan zijwaarts in het gezicht. De schedel is verlengd. De 36 tanden zijn primitief en weinig gespecialiseerd De twee snijtanden in de onderkaak zijn groot, vrijwel plat en wijzen naar voren. Zij staan dicht bij elkaar. De tanden in de bovenkaak zijn juist puntig en staan ver uiteen. De tanden slijten snel door de zand, steen en aarde die de dieren meekrijgen met het voedsel. Hierdoor zijn de tanden bij oudere dieren vaak afgebroken of zelfs verdwenen Alhoewel bij het lopen de buik zich dicht bij de grond bevindt, zijn de poten vrij lang, ongeveer tien centimeter van de heup naar de tenen. Tijdens het lopen houdt het dier ze zeer gebogen. Aan iedere poot bevinden zich vijf tenen, voorzien van een klauw.

De vachtkleur varieert van geel- en grijsbruin tot donkerbruin. Een donker V-vormig masker loopt over de snuit. De buik is grijs- tot donkerbruin, met een bruine vlek op de borst die qua grootte varieert.

Afmetingen
De egel heeft een kop-romplengte van 20 tot 30 cm, een staartlengte van 18-44 mm en een lichaamshoogte van 12 tot 20 cm. Het gewicht is tussen de 258 en 1375 gram. In de periode vlak voor de winterslaap kan het lichaamsgewichtoplopen tot wel 1500 gram.

Voedsel
De egel is een insecteneter, die zijn voedsel voornamelijk in de ondergroei zoekt. Met zijn snuit spoort hij zijn prooien op tussen afgevallen bladeren, graspollen en losse aarde, terwijl zijn gehoor scherp genoeg is om prooidieren onder de grond te horen kruipen. Hij is vrij vraatzuchtig. Als hij de kans krijgt, kan hij binnen een paar uur meer dan tachtig regenwormen en/of kevers eten en ongeveer zeventig gram aan voedsel in een nacht verorberen. Vijftig gram is meer dan genoeg. Zijn dieet is afhankelijk van het seizoen. In het voorjaar eet hij voornamelijk regenwormen, rupsen en kevers, maar in de zomer en het najaar voornamelijk wormen, slakken en mest- en aaskevers. Kevers worden eerst doorgebeten voordat ze worden opgegeten. Wormen worden levend gegeten. Ook insectenlarven, oorwormen, duizendpoten en pissebeddenworden veelvuldig gegeten. Bij keus geeft hij de voorkeur aan zachtere ongewervelden als wormen en rupsen boven hardere als mestkevers. Bij slakken heeft hij een voorkeur voor kleinere, die hij in een keer kan doorslikken. Groterehuisjesslakken worden niet gegeten, waarschijnlijk omdat zij de stevige slakkenhuizen niet kunnen kraken. De egel is vooral een opportunist. Hij vult zijn dieet aan met spinnen, kleine gewervelde dieren (zoals kikkers, padden, hagedissen, slangen en jonge vogeltjes) en kleine zoogdieren (zoals knaagdieren, spitsmuizen en mollen). Verder staan op zijn menu ook eieren - met een doorsnede tot 15 mm[6] -, aas, visresten, paddenstoelen, bessen en vruchten. Waarschijnlijk jaagt de egel meestal niet actief op kleine gewervelde dieren, maar worden zij als aas gegeten.[6] In extreme omstandigheden doodt de egel zelfs levende kippen en kuikens.[8] Naarmate de egel ouder wordt, verandert zijn dieet. Oudere egels hebben geleerd om meer efficiënt te foerageren. Zij richten zich meer op de grotere insecten dan jongere dieren, die een grote variatie aan insecten eten.[6] Bij het foerageren op kevers en larven doorzoeken egels soms ook paardenvijgen en koeienmest. De egel is beter bestand tegen verscheidene soorten gif in vergelijking met veel andere dieren. Zo kan hij bijvoorbeeld 35 tot 45 maal beter tegen adder- en wespengif dan een huiscavia, een dier van vergelijkbare grootte. Ook kan hij tegen een dosis arseen die vijfentwintig mensen zou doden.[2]

Sociaal en territoriaal gedrag
De egel heeft een solitaire leefwijze. Soms kan een paartje een nest delen, maar dit is voor een korte tijd. Een groepje egels bestaat meestal uit een moeder met jongen. Hij is niet territoriaal: leefgebieden overlappen geregeld. Ook lijken egels hun gebied niet te verdedigen tegen andere egels. Egels die in hetzelfde gebied leven, mijden elkaar meestal door op verschillende tijdstippen op dezelfde plek te komen. Het leefgebied van een mannetje is groter dan een vrouwtje, tot wel vijf keer zo groot. Hij legt hierdoor ook dagelijks grotere afstanden af dan een vrouwtje, vijfhonderd meter tot drie kilometer per nacht. Ook maakt hij gebruik van meerdere nesten, terwijl een vrouwtje vaak aan één nest genoeg heeft.

De grootte van het leefgebied van één egel is bovendien afhankelijk van het aanbod aan voedsel. In open graslanden, waar de voedseldichtheid laag is, kan het leefgebied van een mannetjesegel wel dertig hectare beslaan.

Winterslaap
De egel houdt een winterslaap. Hij kan slecht tegen de kou; de stekelvacht isoleert niet, waardoor een egel niet lang blootgesteld kan worden aan temperaturen lager dan 12 °C. Bovendien zal een egel weinig voedsel vinden, aangezien zijn belangrijkste prooidieren, insecten en andere ongewervelden, vanaf het najaar steeds schaarser worden.