Vliegende insecten
Insecten.
Insecten zijn een klasse van de geleedpotigen (Arthropoda). Met bijna een miljoen beschreven soorten is het verreweg de grootste groep van dieren. Geschat wordt dat er vele honderdduizenden tot enkele miljoenen soorten nog niet zijn ontdekt. Insecten leven op het land en in zoet water, slechts enkele soorten leven in zee, maar hier nemen de kreeftachtigen de plaats van de insecten vrijwel volledig in. Sommige insecten spelen een directe rol in het leven van de mens, zoals bij het overbrengen van ziekten als vector, het verzamelen van honing, of door het opeten van de oogst, maar ook door de bestuiving vanvoedingsgewassen. De wetenschap die zich met de bestudering van insecten bezighoudt is de entomologie. Insecten zijn eenvoudig van andere geleedpotigen te onderscheiden door de vrij specifieke lichaamskenmerken. Er zijn zowel nuttige insecten die op grote schaal worden gekweekt als schadelijke soorten die als plaag worden beschouwd. Een aantal soorten insecten wordt gegeten of gebruikt voor de voedselbereiding. Insecten kunnen met elkaar communiceren met geurstoffen of door een bepaald gedrag te vertonen. De voortplanting en ontwikkeling kent door het enorme soortenaantal een zeer breed scala aan uiteenlopende variaties, net als de verschillende methoden van camouflage of verdediging.
Ademhaling.
Insecten halen adem op een erg bijzondere manier, namelijk door hun achterlijf. Als je het achterlijf van een insect onder de microscoop zou leggen, zou je een heleboel kleine gaatjes zien, oftewel poriën. Deze poriën vormen het begin van een heel systeem van kleine buisjes, tracheeën genaamd. Deze werken ongeveer op dezelfde manier als de luchtpijp bij de mens. Er loopt een heel netwerk van die vertakte buisjes door hun lichaam. Via deze buisjes wordt de zuurstof in de lucht opgenomen in het lichaam. Om uit te ademen geven ze het koolzuurgas en water af door dezelfde buisjes.
Verdediging.
De bekendste stekende insecten zijn bijen, wespen en hommels die een speciaal orgaan hebben om te steken; de angel. Omdat deze is ontstaan uit de legbuis hebben alleen vrouwelijke exemplaren een angel, maar de zo massaal voorkomende werksters zijn altijd vrouwtjes. Mieren kunnen bijten en spuiten soms tegelijkertijd mierenzuur wat de pijn verergert. Sommige mieren hebben ook gifangels. Bijten doen maar weinig insecten, alleen grotere insecten hebben soms vervaarlijke kaken waarmee ze kunnen bijten. Voorbeelden zijn kevers als de geelgerande waterkever en de zwemwants. Andere bijtende insecten zoals muggen en dazen doen dit alleen om aan bloed te komen, niet ter verdediging.
Veel insecten hebben schrikkleuren zoals rood, blauw of geel, zoals lieveheersbeestjes en sommige rupsen, om aan te geven dat ze walgelijk smaken. Veel vlinders hebben oogachtige vlekken die pas tevoorschijn komen als de vlinder wegvliegt. Hierdoor kan de predator wel eens de indruk krijgen dat hijzelf wordt aangevallen door een veel groter dier. Ook een aantal sprinkhanen en kevers hebben felgekleurde vleugels die pas tevoorschijn komen bij het vliegen.